maandag 26 september 2011

Daar

Daar voor mijn moeders huis hield ze haar adem in.
Sloeg door de harde scherpe woorden de waarheid naar binnen. 
Diep weggestoken waar ze het nooit meer konden vinden.
Achter de ogen van haar mama ligt angst, onvermogen en een harde gekozen weg.
Als ze die realiteit binnen gaat weet ze dat ze niet langer beschermd is.
Verlangend staat ze zichzelf toe om even met haar papa te praten; die kan niets doen, hij is dood. 
Haar eer wordt niet verdedigd.
Op dat moment trekt ze al haar energie naar binnen en is de weg afgesloten die haar verbindt met alles om haar heen.
Schuld komt naar boven drijven die haar doodsangst aanwakkert en haar daar verloren doet staan.
De huid van schuld zal ze vanaf dat moment met zich meedragen.
Heel soms laat ze de smeekbede in haar ogen zien, in de hoop dat iemand die kan vangen en haar er achter ziet.
Levend in die afgezworen waarheid is de wereld een vreemde geworden.
Heel af en toe als ze alleen onder het zachte groen van de bomen dwaalt kan ze flarden vangen van hoe het eens was.
Wetend dat ze zal moeten terug keren in haar moeders huis.

vrijdag 27 mei 2011

Cirkel heel dromen.

De handkus dringt zich op in mijn geest, 
de verrukking van aanbeden worden dwarrelt vrolijk mijn hoofd in, 
huppelt en druppelt mijn hart in.
Dat lied; ik tuimel zo het verleden in, geen sliert van regret te bekennen, 
dein mee op de energie van toen, zomaar blij door de overgave.

The good red road loopt door in mijn lijn en blauwdruk. Afdrukken beklijven, dromen en denken laat ik los. In het NU dartel ik op mijn pad.

Dromen veilig dromen, daar waar de verhalen hun eigen leven leiden en creatie onlosmakelijk verbonden waren met hart-verbinding, leefde ik.
Terug dromen, vooruit dromen, dubbel repeat dromen, tweede huid dans, 
verdwijning thuisland induiken, door de nacht, vol overgave in de dag.
De verschuiling bleef daar in het duister hangen, af een toe een straaltje licht, 
waar de rode aarde sijpelde bleef ik hangen op mijn pad.

In de leegte van het onhoorbare ben ik stil, daar waar er geen echo's zijn luister ik,
pulseert het alleen zijn in verveling, kijk; naksig.
Onrust schuurt aan de oppervlakte, piekjes plagen net boven de relax zone uit, 
veegt de stilte van tafel in samen zijn, ik wil weg van hier. 
Als ik terug draai in haar aangezicht lacht ze me liefdevol uit, 
onrust drukker verstiert in mij mijn zijn, de volte smekend.
Smeken luistert niet, dwingt stilte af, die vooruit snelt; 
tuimelt in haar buitengewoon ledig zijn, de plek om stil te staan, glimlacht ziel.

Kiezen op elkaar, al dagen, ik vrees voor herhaling van de donder en klap, 
mijn lijf heeft weer een eigen leven, vrees onheil, zoals het was.
Melancholie draagt haar stem, zwijgend kijkt ze terug, langzaam,
genadeloos in de lagen duikend, tuimelend in de pijn, zet ze zich schrap.
Duwt zich af, rent vooruit om terug in de tijd het om te keren, strak ingebonden, 
niets verliezen, dit kent, het afwendt.
Haar lichaam droomt onwetendheid, haar geest weet van de los gelaten last, 
woedend reflecteert de gedachte dat ze opnieuw moet instappen.
Stilzwijgend smeekt ze haar lichaam om de tijd voor te herinneren. 
Waarheid leeft nog. 
Sla haar niet dood. 
Wieg haar terug.
Scherven, zoals het was is niet meer. Opnieuw kijk ik naar nog mooiere mogelijkheden. Afscheid ligt in de vreugde van creatie besloten.

Stralend in het middelpunt van opgeheven gezichten, bloedlijnen waaieren ver uit, 
worden gezegend vanuit de voorouders, thema's overstijgen.
Afscheid van het oude valt in het gat, vanwaar het oud en dood is, 
in de leegte wacht ik op het nieuwe, draag haar in alle zachtheid.
Sleur niet langer volte in mijn gezicht, ik lach haar weg, 
als je je plek in genomen hebt, valt er niets te vrezen.

zondag 8 mei 2011

Verlangen stil geboren

De zachtheid in haar voert de boventoon, dat wat is,  ligt achter haar, 
dromerigheid zonder verzinken leeft de droom, kabbelend vaart ze voorts.
In de kleinheid van haar bestaan vind ze het zaad van de groei,
niet langer dwingend zingt ze het heel, verwonderd als het leven zelf.

Met de loved-ones stevig onder haar hart , bewaart ze de dromen die nog niet geloofd worden, vanuit vertrouwen in stilte en volop in de hoop.
Met de wind van verlangen in haar haren staat ze rotsvast, daar op haar plek die ze vergeten was, straalt haar innerlijk naar buiten, vol.

Verlangen dringt zich op, kwetsbaarheid vermoed diepe gronden, neem haar op in haar plan voor het leven, geen beperkingen in de geest.
Grootmoeder Maan is mijn gezelschap, klein briesje zweeft langs, stilte ver op afstand, 
de lucht vol van belofte, zweeft op memories now.

Woorden ingedrukt blijven steken in mijn keel, ze blijven zitten,
ook als ik ze zachtjes uitnodig, kijk ik terug en kan ze niet vinden, daar.
Tuimelen naar beneden en ploffen in mijn buik, weemoed woont er,
zachtjes in tijden van alleen zijn, lach ik ze toe, proef de woorden.

Nooit veranderd is het voelen, woorden raken niet, klanken niet,
sliert onbestemd voorbij, niet te vangen, versluieren mijn denken.
Daar in de kom van het voelen, draagt mijn bekken het vrouw zijn, ademt vrij, 
wild en ongeremd. Zegeviert stil en wacht in ongeduld.

Verlangen is geboren, soms ben ik bang voor haar,
ze trekt me in grote thema's die ik voorbij wil laten gaan,
niet die, 
niet voor mij; mis.
Staar haar aan, dwars door de angst, weet, buig mijn hoofd; ik ben.

vrijdag 22 april 2011

Ritme danst heen en terug

Ik zwijg over mijn plan.
Zachtheid draagt in mij zonder woorden, koester ik een nieuw begin, 
haar ogen hoeven niet langer weg te kijken, ik behoed haar voor meer.
Ze staat daar op de grens, wetend dat de verandering gezien zal worden, 
de edge walk wil ze nog niet los laten en draalt plagerig, ondeugend.
Het is haar ongeremd zijn, de drang om te vallen en te zweven, dit keer zal ze grond voelen, 
nooit meer doorschieten, afdwalen & verdwijnen.

In het vacuüm bewegen terwijl de lucht stil is, zij veranderd niet, 
beangstigde gedachte staart terug; ga, ga daar waar het onbekend is.
De ankers verdwenen, nieuwe beloftes zweven maar nog niet tastbaar,
terugweg onmogelijk, hart niet langer afgeschermd, zonder handen papa.
Energieke wervelwind is terug in mijn leven, ook al leeft hij voort als mijn zoon, 
zijn ziel leeft samen met mij, nu ben ik de onderwijzer.
De blonde god was daar en viel van zijn troon, leeft voort in mij en transformeert, 
eindelijk daar stap ik met hem in mijn hart in de wereld.

Droom flard nog om me heen, 
donkere man als in ondergronds woelt nog onrustbarende thema's in mij. 
Oude bekende, krachtig vanuit de diepte.
Verraad is een thema die je kan uithollen, je woedend kan maken en diep kan kwetsen. 
Verbluft staar ik in afgrijzen, wat had ik het mis.

De belofte rekt zich uit en staart me vol in het gezicht, 
dit keer vanuit kracht, vanuit mogelijkheden.
In de onrust viel ik altijd, niet langer is ze daar, zacht draai ik terug, 
voelt alleen nog maar, soms is dat genoeg.
De dag gleed voorbij, intuïtie gevolgd, lijn hersteld, draden los gesneden. 
In de spiegel geen reflectie, vooruit en achteruit.

Mind slaat niets op, in die motor hapert het, spot het korte termijn met de lange, alleen gevoelsbeelden beklijven, ondermijnt mijn streven.
Mind weigert zich te laten opjagen, wie ben ik in dit verhaal? 
Ze leeft een eigen ritme, waarin een andere wereld wordt ontdekt, in stilte.
Ik heb haar nodig, smeek mijn mind om mee te doen, om opnieuw mijn stem te laten horen, 
krachtig terugdraaiend doet ze de belofte, ik zwijg.
In de onderstroom wacht ik, stil verwonderd, afwezig. 
Belofte straalt, dit is de weg, buig mee en snijd door, laat los de draden van niks.

maandag 4 april 2011

Je neus achterna

Verdwijnen in het boek wil ik, het grijpt mij meteen aan en ik wil niets liever dan meegesleurd worden in de magie van vrouwenpower en passie. De dagelijkse dingen trekken, ik moet weer ergens een kind van mij op halen.
Geïrriteerd trekt het ik de deur dicht.
Dan zie ik het appelboompje.
Hij staat daar gewoon, net gepland, kwetsbaar maar toch zegevierend.
In de beslotenheid van de auto en in de trance die ik vaak ervaar en koester als ik alleen wil zijn, besef ik me dat ik vandaag niet alleen mijn intuïtie heb gevolgd, maar dat er veel op zijn plek is gevallen.

Een zomaar uit het niets komende drang, een impuls die ik toch maar achterna ging. Vanmiddag bedacht ik me dat ik meer kuipstoelen wilde, ze zijn zo mooi, ijsblauw.
Volkomen irreëel wilde ik iets najagen en scheur met mijn auto, al wist ik dat ik ze niet zou kunnen scoren op het moment dat ik weg rijdt.
Vlakbij de store waar ik moet zijn, zie ik voorbij het kanaal de opnieuw vorderende sloop van de Suikerfabriek en ik weet in dat moment dat dit het was wat ik moest zien. Mijn dode vader werkte hier, pionier in het werken met toen nog huge computers. Het is machtig om te aanschouwen, de sloop van een oude fabriek. De wolken trekken deels open, het water kabbelt voorbij.
Zo lang heb ik de geur van de suikerbieten gemist in oktober, mijn papageur, het enige wat tastbaar was.
Terugrijdend besef ik me dat ik trots mag zijn op zijn erfgoed, ik was het vergeten, hij was echt een vernieuwer. De fabriek gaat neer; symbolisch is er ruimte ontstaan, ook voor mij.
Verbluft besef ik dat ik het verdriet om mijn papa niet langer meer vasthield.

Ergens in de middag doe ik boodschappen en koop ik een appelboompje, gewoon omdat ik dat wil, grinnik in mezelf.
Thuiskomend plant direct mijn oudste dochter het boompje in de voortuin, ze weet precies waar, ook nu pikt ze mijn gedachten op, samen maken we het gat dicht.

Even los van alles, terug in dat moment in de auto slaat het besef me vol in het gezicht.
Vanuit haar zelf plantte mijn dochter dit boompje. Voor haar heb ik een appelboompje gekocht en dat boven op de placenta gepland die haar voedde in mijn buik.
Nog dieper in mij valt er iets.
Net zoals de placenta die mij heeft gevoed, werd begraven door mijn papa alleen in het stadspark.
Onder een boom.

Diep ontroerd door deze samenhang die zomaar vandaag in mijn schoot viel, voel ik mij bevrijd, voel ik me vernieuwd en voel ik me vooral heel trots een dochter van mijn vader.

The mos road

On hold; de dagen glijden kleurloos voorbij, kriebeltjes aan de oppervlak aaien zacht,
maar beroeren niet, ik kijk het voorbij, stil nu. Draai niet weg.
Mijn lijf doet al heel lang haar eigen ding en ik draai te langzaam terug, 
als in herinnering zo bekend, waar blijft ze, ik ken haar niet.
Ik zweef door de heling heen, vol overgave in onmachtig zijn,
de levens aan mij verbonden als een slinger om me heen, daar waar mijn hart rust.

Wonderlijk zijn de wegen als je de pijn aanvaard, als de tijd daar is om de cirkel te doorbreken die mij en de mijne verstikken:
genoeg.
In de luwte en in de rust van de neergezette grens constateer ik liefdevol dat mijn dochter weer volop creëert, waar is dat kleintje van mij?
De vrijheid lonkt, ook al is de cirkel voor haar heilig geworden, 
het raamwerk geboren gekozen ter transformatie,
in die kracht wacht ze.

De gele zon is verbonden en lacht opnieuw in haar, raakt alle vergeten plekken aan,
daar waar alleen gedroomd werd, straalt opnieuw pracht.
Blote-voeten-gevoel wil ik, tastend grond voelen in totale vrijheid,
stilte proeven op de tong van de belofte, de zon lacht, ze straalt in mij door.
Daar in de ochtend glorie als al mijn geliefden nog sluimeren in hun dromen, waak ik, 
sta ik, krachtig kwetsbaar in het leven, vol levend.

Mijn innerlijke hart reikt uit, zacht voel ik wind, mijn voeten de aarde, wetend in de cirkel, liefde herstellend, verbonden met jou in mij.
Het is juist niet het doen maar het laten wat heling schenkt; de stilte is mijn zuster,
ik omhels haar liefdevol, daar vind ik woorden terug.
In de droom zie ik haar, ze dwingt met haar ogen de weg naar binnen, ze weet, 
zacht maar resoluut houdt ze mijn blik vast.
Ruisend hoor ik de slinger van emoties om haar nek, ze sliert ze weg van mij. 
Ik tuimel in haar blik en adem vrij, deze weg verlangend dromend.
Vol liefde gaan haar handen omhoog; daar ligt het; 
mijn hart, volledig onafgeschermd in volle glorie, ze zingt de pijn eruit en versluierd niets.
De zon in mijn hart verlicht de donkerte, ik ken haar en zij mij, warmte sliert het verdriet los, ik laat haar gaan, omhels de versmelting.

Opeens is daar dat harde randje, knalt in de pijn, ik heb genoeg van dienstbaar zijn, 
mijn hart is uitgehold, als in goud ontrukt, losstekend.
Avontuur wens ik en mijn vrouwenhart brandt vol ongeduld, wil zich los rukken van de gewone sleurtaken, de mijnen verstikken haar lust.
Verlangend is de zoektocht naar opnieuw stilte, die weer werkelijk hoorbaar is, te lang geleden, ik wil los, vrij en ongebonden zwerven.
En the road wijst de buizerd me de weg en trekt me over de diepe groef van pijn heen, de sliert wordt dunner, de kleuren helder en indringend.
Rijdend door het nietsontziende landschap van mijn voorouders, besef ik me dat ik haar heb vervloekt, toch begint hier mijn nieuwe begin.
Stil besef ik me dat ik in de cirkel van wijsheid ga staan, puttend uit de pijn, 
transformerend, niet langer verzuipend en lijnen herstellen.

Voorzichtig voel ik en tast mijn gevoelsbeeld af, ze wil niet gezien worden, ik buig diep voor haar, de ondeugende wens van mysterie, lacht.
Haar mythen zijn mijn homeland, versluiering was mijn deel, 
de zachtheid meesleurend, nu niet langer meer heel, ik draag haar en zij mij.

maandag 28 februari 2011

Daar waar geen adem is

Ik zag het in de reflectie op hun gezichtjes, zag wat hij gezaaid had, mijn hart brak, mijn schreeuw sprak pijn en zag het daglicht.
De pijn draagt door in hen, dit niet, dit nooit.
Zo heftig gevangen in die kleine ruimte, liet ik alles van binnen zien, leek het vacuüm gezogen, daar, los van de tijd, toonde ik alles.
Tranen van mij en hen, onmachtig door deze aanval, laat ik zien, dat ik alles mag zeggen.
Volkomen verstoten van de bescherming van de kwetsbare vrouwelijkheid, zet ik voorzichtig mijn voet neer, in deze cirkel blijft ze heel.
De realiteit is altijd naakt, ook als ze verbogen wordt, ik kan haar alleen zoeken als ik dicht bij mijn hart blijf. Mijn waarheid leven.
Meestal kijk ik niet terug in de tijd, soms voel ik terug in gevoelsbeelden; net ving ik er eentje; die onbestemde onrustbobbel, die schuurt.
Als ik daar heen ga, daar in het midden van de hartenpijn vang ik de flard van eenzaamheid, weet ik dat ze universeel is, maar onbesproken.
Hell; ik mis hartstochtelijk een blik van weten, van gedeelde pijn, van thuiskomen, in gevoelsbeelden herken ik haar, long gone en dichtbij.
Achter de bagger daar diep verborgen ligt de schat van liefde, met mijn voeten er diep in weet ik dat ik haar heb, ik ken haar en zij mij.
Nu roert er iets in mij, zo diep en verborgen, zo kwetsbaar, dat ik af en toe naar adem hap, op het randje van het vertrouwde doodzwijgen.
Ze heeft geen woorden en wacht op de onthulling van het verborgene, de duisternis is bekend, geduldig wachtend op het licht, het is tijd.
Innerlijk hard werken en dan gewoon weer naar de super, terwijl er zoveel veranderd; die werkelijkheid is niet hetzelfde, lichter, anders.
Meebewegen en terugveren, resetten, voelen en accepteren; donkere delen omhelzen en Zijn, dit ben ik, ik leef, ik houd mijn hart open.

donderdag 17 februari 2011

Gewoon dinsdag


Onbeschermd voel ik me niet langer, al was ik niet op mijn hoede op dat moment; ik zag het grote onvermogen in zijn ogen, vol in de waanzin.
We stonden verstijfd, als in een film die langzaam afdraait, ik was zijn verborgen dominantie vergeten, zijn energetische oplawaai-ers.
Ongeloof en woede raasde door mij heen toen ik kil verzocht of hij wilde vertrekken.
In de kalmte van mijn stem zat de realisatie, deze intense haat mag nooit meer een voet in mijn huis.
Stil in verdriet stonden we daar en zo zeker dat ik wist dat het genoeg was, zo zeker was dit gebeurd.
Met pijn in mijn hart aanschouwde ik de scheur in de muur;  net vol liefde goud gemaakt, met kracht en opzet in schoonheid verstoort.
Vergeten was ik het, vol vertrouwen in het vertrouwen hebben.
Het duurde voor ik de vernederende energie uit mijn huis had en uit mijn lijf.
Even liep ik als vanouds; niet waardig, tot ik diep in mij voelde dat er iets veranderd was; ik ben eindelijk de dochter van mijn vader.
Woede sliert weg, onmacht draalt niet langer, onrust niet langer dominant, de afstamming is neergezet, niet langer drifting, ik ben.
De wind trekt aan mijn haren, binnenin veranderd de opstelling, lachend weet ik dat ik weer mag spelen, hij heeft me gezien en ik ben hier.
Dus zo knip je de draden door, onverschillig voor de haat, groter dan ik en hij zal zijn, terugverend in waardigheid, zet ik strak de grens.

zondag 30 januari 2011

Mam

Mam

Daar gaat ze; mijn mama, ze ziet er nog steeds stijlvol en eigentijds uit, haar lach bereikt mijn ogen en oma wordt warm uitgezwaaid. Ik ben trots op haar en zij op mij, dat weet ik zeker. Nu ik 44 ben heb ik een diep en warm contact met haar op gelijkwaardige basis, dat is niet altijd zo geweest.
Ze was 26 toen mijn papa dood ging, een meisje nog, met 3 kleine kindertjes. Natuurlijk kon ze dat niet aan, we praten over een tijd dat het not done was om je kinderen mee te nemen naar een begrafenis, mijn vader heeft ze heel kort mogen zien, hij verongelukte met een scooter. Op dat moment was ze 'weg' van de wereld. De dood en alles wat daar bij hoorde gleed als een warme verstikkende deken over ons gezin, ik was woedend als kleintje van 2, op dat moment was ik ze beide kwijt. Ik wilde hartstochtelijk leven en mijn levenslust moest ik wel inslikken.
De roze wolk van ons gezin was dat we deden alsof het niet echt gebeurd was, er werd over mijn vader gepraat, maar er werd niet om hem gerouwd. De pijn, woede en onmacht voelde ik als een ondertoon in mijn moeder, ze heeft pas om hem gerouwd rond haar 50e, dat was een opluchting; eindelijk was mijn papa er weer. Niet alleen in haar hart en in haar herinneringen, maar ook kon ze weer kijken naar zijn reflectie in mij. Dat heeft ze toen ook gezegd; ik kon zo weinig met je; je lijkt zo op je vader; puur en onbevreesd, een vrijheidsvechtertje.
Toch was er ook een andere kant aan haar in mijn jeugd, ik had een mama die mee rolschaatste, die altijd in was voor leuke projecten; hutten bouwen, dingen frutselen& knutselen, hele colonnes buurkinderen mee-eten, logeerpartijtjes; het kon allemaal. Mijn vriendjes en vriendinnetjes waren graag bij ons. Er was een ongedwongen sfeer thuis. Ook later bleef mijn mama op als we laat thuis kwamen van het uitgaan, dan wilde ze de verhalen horen.
Ze bleef het meisje in de vrouw, dat was voor mij niet altijd makkelijk, vaak vlinderde ze door het leven en voelde ik me onbeschermd. Het ging mis toen ik zwanger raakte op mijn 20e van mijn 1e vriendje. Onder druk van de omgeving en de kerk werd ik gedwongen om te trouwen en liet ze me vallen als een baksteen. Ik huilde mezelf elke avond in slaap en zij liet me dan weten dat ze dat niet wilde horen. Rond die tijd had ze een verhouding met een getrouwde man en haar dochter vond de liefde en zij ontzegde zichzelf dat. Later heeft ze me vergeving daarvoor gevraagd, in die tijd was ik eenzaam en verbijsterd. Het bleek een mola zwangerschap, na de hele afwikkeling ben ik naar Israël gevlucht. Vertrokken als een bang lief schaapje en na een jaar onverschrokken met een grote mond terug gekomen. 
Pas toen ik mijn eerste kind kreeg, konden we weer nader tot elkaar komen en werd de pijn tussen ons uitgesproken en vergeven.
Ze is een fantastische oma voor mijn kindertjes, ze verbindt zich vol overgave in het moment en de band is sterk en diep. Dat ze niet meer wil moederen doet mij wel eens pijn, maar ik lach nu om haar vlinder-kwaliteiten.
Na mijn scheiding was het moeilijk voor haar en voor mij om te zien, dat mijn gezin een kopie van haar in die moeilijke tijd was. Ze bleef op afstand, de pijn kwam bij haar te sterk terug. Ik heb haar wel eens vervloekt in die zo pijnlijke begintijd. Ik had mijn moeder nodig, mijn hart was rauw en ik voelde me zo verraden, maar troost en opvang was er niet vaak van haar kant, ze kon het niet.
Na mijn 4e kind heb ik de cirkel doorbroken, ook al ben ik nog steeds een single moeder, ik leef niet langer het  ongewilde leven dat mijn moeder wel heeft geleefd. 
Het mooiste aan mijn mama is dat ze me blijft verassen, ze groeit mee.
Laatst had ik zo'n mooi moment.
Ik sprak haar over de telefoon en we hadden het over vrouw zijn en sprankelen.
Ze zei tegen me; Mos; kijk niet teveel naar je voeten, dan valt je kroon af, kijk voor je uit; de wereld in.
He? dacht ik, toen ik opgehangen had; wow, is dat mijn mama?.
En ik voel een liefdevolle lach naar boven komen.