maandag 4 april 2011

Je neus achterna

Verdwijnen in het boek wil ik, het grijpt mij meteen aan en ik wil niets liever dan meegesleurd worden in de magie van vrouwenpower en passie. De dagelijkse dingen trekken, ik moet weer ergens een kind van mij op halen.
Geïrriteerd trekt het ik de deur dicht.
Dan zie ik het appelboompje.
Hij staat daar gewoon, net gepland, kwetsbaar maar toch zegevierend.
In de beslotenheid van de auto en in de trance die ik vaak ervaar en koester als ik alleen wil zijn, besef ik me dat ik vandaag niet alleen mijn intuïtie heb gevolgd, maar dat er veel op zijn plek is gevallen.

Een zomaar uit het niets komende drang, een impuls die ik toch maar achterna ging. Vanmiddag bedacht ik me dat ik meer kuipstoelen wilde, ze zijn zo mooi, ijsblauw.
Volkomen irreëel wilde ik iets najagen en scheur met mijn auto, al wist ik dat ik ze niet zou kunnen scoren op het moment dat ik weg rijdt.
Vlakbij de store waar ik moet zijn, zie ik voorbij het kanaal de opnieuw vorderende sloop van de Suikerfabriek en ik weet in dat moment dat dit het was wat ik moest zien. Mijn dode vader werkte hier, pionier in het werken met toen nog huge computers. Het is machtig om te aanschouwen, de sloop van een oude fabriek. De wolken trekken deels open, het water kabbelt voorbij.
Zo lang heb ik de geur van de suikerbieten gemist in oktober, mijn papageur, het enige wat tastbaar was.
Terugrijdend besef ik me dat ik trots mag zijn op zijn erfgoed, ik was het vergeten, hij was echt een vernieuwer. De fabriek gaat neer; symbolisch is er ruimte ontstaan, ook voor mij.
Verbluft besef ik dat ik het verdriet om mijn papa niet langer meer vasthield.

Ergens in de middag doe ik boodschappen en koop ik een appelboompje, gewoon omdat ik dat wil, grinnik in mezelf.
Thuiskomend plant direct mijn oudste dochter het boompje in de voortuin, ze weet precies waar, ook nu pikt ze mijn gedachten op, samen maken we het gat dicht.

Even los van alles, terug in dat moment in de auto slaat het besef me vol in het gezicht.
Vanuit haar zelf plantte mijn dochter dit boompje. Voor haar heb ik een appelboompje gekocht en dat boven op de placenta gepland die haar voedde in mijn buik.
Nog dieper in mij valt er iets.
Net zoals de placenta die mij heeft gevoed, werd begraven door mijn papa alleen in het stadspark.
Onder een boom.

Diep ontroerd door deze samenhang die zomaar vandaag in mijn schoot viel, voel ik mij bevrijd, voel ik me vernieuwd en voel ik me vooral heel trots een dochter van mijn vader.

The mos road

On hold; de dagen glijden kleurloos voorbij, kriebeltjes aan de oppervlak aaien zacht,
maar beroeren niet, ik kijk het voorbij, stil nu. Draai niet weg.
Mijn lijf doet al heel lang haar eigen ding en ik draai te langzaam terug, 
als in herinnering zo bekend, waar blijft ze, ik ken haar niet.
Ik zweef door de heling heen, vol overgave in onmachtig zijn,
de levens aan mij verbonden als een slinger om me heen, daar waar mijn hart rust.

Wonderlijk zijn de wegen als je de pijn aanvaard, als de tijd daar is om de cirkel te doorbreken die mij en de mijne verstikken:
genoeg.
In de luwte en in de rust van de neergezette grens constateer ik liefdevol dat mijn dochter weer volop creëert, waar is dat kleintje van mij?
De vrijheid lonkt, ook al is de cirkel voor haar heilig geworden, 
het raamwerk geboren gekozen ter transformatie,
in die kracht wacht ze.

De gele zon is verbonden en lacht opnieuw in haar, raakt alle vergeten plekken aan,
daar waar alleen gedroomd werd, straalt opnieuw pracht.
Blote-voeten-gevoel wil ik, tastend grond voelen in totale vrijheid,
stilte proeven op de tong van de belofte, de zon lacht, ze straalt in mij door.
Daar in de ochtend glorie als al mijn geliefden nog sluimeren in hun dromen, waak ik, 
sta ik, krachtig kwetsbaar in het leven, vol levend.

Mijn innerlijke hart reikt uit, zacht voel ik wind, mijn voeten de aarde, wetend in de cirkel, liefde herstellend, verbonden met jou in mij.
Het is juist niet het doen maar het laten wat heling schenkt; de stilte is mijn zuster,
ik omhels haar liefdevol, daar vind ik woorden terug.
In de droom zie ik haar, ze dwingt met haar ogen de weg naar binnen, ze weet, 
zacht maar resoluut houdt ze mijn blik vast.
Ruisend hoor ik de slinger van emoties om haar nek, ze sliert ze weg van mij. 
Ik tuimel in haar blik en adem vrij, deze weg verlangend dromend.
Vol liefde gaan haar handen omhoog; daar ligt het; 
mijn hart, volledig onafgeschermd in volle glorie, ze zingt de pijn eruit en versluierd niets.
De zon in mijn hart verlicht de donkerte, ik ken haar en zij mij, warmte sliert het verdriet los, ik laat haar gaan, omhels de versmelting.

Opeens is daar dat harde randje, knalt in de pijn, ik heb genoeg van dienstbaar zijn, 
mijn hart is uitgehold, als in goud ontrukt, losstekend.
Avontuur wens ik en mijn vrouwenhart brandt vol ongeduld, wil zich los rukken van de gewone sleurtaken, de mijnen verstikken haar lust.
Verlangend is de zoektocht naar opnieuw stilte, die weer werkelijk hoorbaar is, te lang geleden, ik wil los, vrij en ongebonden zwerven.
En the road wijst de buizerd me de weg en trekt me over de diepe groef van pijn heen, de sliert wordt dunner, de kleuren helder en indringend.
Rijdend door het nietsontziende landschap van mijn voorouders, besef ik me dat ik haar heb vervloekt, toch begint hier mijn nieuwe begin.
Stil besef ik me dat ik in de cirkel van wijsheid ga staan, puttend uit de pijn, 
transformerend, niet langer verzuipend en lijnen herstellen.

Voorzichtig voel ik en tast mijn gevoelsbeeld af, ze wil niet gezien worden, ik buig diep voor haar, de ondeugende wens van mysterie, lacht.
Haar mythen zijn mijn homeland, versluiering was mijn deel, 
de zachtheid meesleurend, nu niet langer meer heel, ik draag haar en zij mij.