woensdag 9 mei 2012

Terug Zingen



Beide voeten stevig op het land, op de grond van haar verleden, 
kijkt ze ver uit over haar land,
dit land waarvan weinig de leylijnen werkelijk weten, 
waar verhaal wandelingen onmogelijk en vergeten lijken te zijn.

Daar op die plek weigert ze haar voeten te verbinden met de lijnen van de levens van haar zijn,
haar land waar ze ongewild is geboren, 
lijken de wortels verdwenen, 
in de buitenwereld, geen enkele stilte plek.

Weet waar je je voet zet,
herinner je de verhalende lijnen.

Haar voet voelt geen trots op dit land, 
noch weet ze haar stuk te vinden,
haar voorgangers zijn niet de hare,
niet in het weten, noch in het voeden.

Keer terug en je zal vinden.

Hier waar velen wonen, hier waar velen sterven, 
hier waar geen enkele stille plek te vinden is, 
is het hier, waar velen leven, 
in alle voorouders van de kinderen is het land verbonden,
vele malen heen en terug.

De hoorn in de spiegel verandert in het gewei, 
vertakkingen buiten het beeld die voelbaar zijn,
waaieren uit over de kader van de lijst, 
verder over de schaduw muur, 
in het groen van de wijsheid.

Daar in het midden van de spiegel, 
is het hart,
de bron van de vertakkingen,
het middelpunt van de start,
het licht in een kom naar boven, 
in de bedding van het zwart.

Wat is haar visie,
vraagt ze zich vertwijfeld af,
wat is haar pad.

Want eens had ze de stok in haar handen,
zong ze haar weg terug naar de wereld,
was de dageraad zacht in haar lied,
was de dood haar vriend.

Nooit meer terug naar nooit meer vergeten,
rammelt ze aan de deur van weten,
zet ze haar voet neer op het pad. 

zondag 29 april 2012

Schaduw leven

In het omheen bewegen van haar lichaam lagen haar schuilplaatsen. Veraf van haar lijf, als de toeschouwer, die alle plekken in het niemandsland lief had. Afgescheidenheid was de rode draad die het kleine meisje had gepakt, toen ze ruw uit haar onschuld wakker werd. Op de golven van schuld werden verre reizen gemaakt, mooie, wrede, nietsontziende.

In de omgekeerde energie, in het daglicht van de hel, lagen de vacuüm dagen. Happend naar lucht, aanschouwde ze haar voeten. Licht was binnenste buiten gekeerd, ze droeg het als boetekleed.
Als vanzelf trok ze alle leed naar binnen en droeg het zwaar op haar schouders.

Het kleine meisje hield zich verscholen, toen de jonge vrouw, vrouw werd.
Zag het daglicht op de trigger momenten van de pijn, van de angst, van de doodsangst en bedreiging. In de cadans van in en uit kon ze blijven leven. Gesponnen energie kooi was haar veiligheid.

Dood raakte ze zijdelings, speelde op de trekhaak, weerde haar af in het langs scheren. Het leven zelf was haar lot, waarin ze op golven werd meegedreven.