maandag 4 april 2011

The mos road

On hold; de dagen glijden kleurloos voorbij, kriebeltjes aan de oppervlak aaien zacht,
maar beroeren niet, ik kijk het voorbij, stil nu. Draai niet weg.
Mijn lijf doet al heel lang haar eigen ding en ik draai te langzaam terug, 
als in herinnering zo bekend, waar blijft ze, ik ken haar niet.
Ik zweef door de heling heen, vol overgave in onmachtig zijn,
de levens aan mij verbonden als een slinger om me heen, daar waar mijn hart rust.

Wonderlijk zijn de wegen als je de pijn aanvaard, als de tijd daar is om de cirkel te doorbreken die mij en de mijne verstikken:
genoeg.
In de luwte en in de rust van de neergezette grens constateer ik liefdevol dat mijn dochter weer volop creëert, waar is dat kleintje van mij?
De vrijheid lonkt, ook al is de cirkel voor haar heilig geworden, 
het raamwerk geboren gekozen ter transformatie,
in die kracht wacht ze.

De gele zon is verbonden en lacht opnieuw in haar, raakt alle vergeten plekken aan,
daar waar alleen gedroomd werd, straalt opnieuw pracht.
Blote-voeten-gevoel wil ik, tastend grond voelen in totale vrijheid,
stilte proeven op de tong van de belofte, de zon lacht, ze straalt in mij door.
Daar in de ochtend glorie als al mijn geliefden nog sluimeren in hun dromen, waak ik, 
sta ik, krachtig kwetsbaar in het leven, vol levend.

Mijn innerlijke hart reikt uit, zacht voel ik wind, mijn voeten de aarde, wetend in de cirkel, liefde herstellend, verbonden met jou in mij.
Het is juist niet het doen maar het laten wat heling schenkt; de stilte is mijn zuster,
ik omhels haar liefdevol, daar vind ik woorden terug.
In de droom zie ik haar, ze dwingt met haar ogen de weg naar binnen, ze weet, 
zacht maar resoluut houdt ze mijn blik vast.
Ruisend hoor ik de slinger van emoties om haar nek, ze sliert ze weg van mij. 
Ik tuimel in haar blik en adem vrij, deze weg verlangend dromend.
Vol liefde gaan haar handen omhoog; daar ligt het; 
mijn hart, volledig onafgeschermd in volle glorie, ze zingt de pijn eruit en versluierd niets.
De zon in mijn hart verlicht de donkerte, ik ken haar en zij mij, warmte sliert het verdriet los, ik laat haar gaan, omhels de versmelting.

Opeens is daar dat harde randje, knalt in de pijn, ik heb genoeg van dienstbaar zijn, 
mijn hart is uitgehold, als in goud ontrukt, losstekend.
Avontuur wens ik en mijn vrouwenhart brandt vol ongeduld, wil zich los rukken van de gewone sleurtaken, de mijnen verstikken haar lust.
Verlangend is de zoektocht naar opnieuw stilte, die weer werkelijk hoorbaar is, te lang geleden, ik wil los, vrij en ongebonden zwerven.
En the road wijst de buizerd me de weg en trekt me over de diepe groef van pijn heen, de sliert wordt dunner, de kleuren helder en indringend.
Rijdend door het nietsontziende landschap van mijn voorouders, besef ik me dat ik haar heb vervloekt, toch begint hier mijn nieuwe begin.
Stil besef ik me dat ik in de cirkel van wijsheid ga staan, puttend uit de pijn, 
transformerend, niet langer verzuipend en lijnen herstellen.

Voorzichtig voel ik en tast mijn gevoelsbeeld af, ze wil niet gezien worden, ik buig diep voor haar, de ondeugende wens van mysterie, lacht.
Haar mythen zijn mijn homeland, versluiering was mijn deel, 
de zachtheid meesleurend, nu niet langer meer heel, ik draag haar en zij mij.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten